Uitleg partijen pandrechten

Nu we hebben uitgelegd wat de nut en noodzaak is van pandrechten is binnen de BV structuur gaan we nu verder in op het pandrecht. Onderstaand wordt eerst toegelicht welke partijen er zijn bij een verpanding.

Pandhouder 

De pandhouder is de entiteit die een zekerheidsrecht verkrijgt op een goed van een schuldenaar (de pandgever) door middel van het pandrecht. Dit zekerheidsrecht geeft de pandhouder het recht om zich, bij wanprestatie van de pandgever (bijvoorbeeld als de schuld niet wordt betaald), te verhalen op het verpande goed. Binnen de BV structuur is dit (vaak) een vennootschap die hoger gelegen is dan de pandgever of een veilige (zuster)vennootschap. 

Pandgever 

De pandgever is de persoon of entiteit die een goed verpandt aan een pandhouder als zekerheid voor de nakoming van een verplichting, doorgaans een schuld. 

Waarop kan je pandrecht vestigen 

Een pandrecht kan worden gevestigd op verschillende vermogensbestanddelen, maar in de kern gaat het om zaken en rechten die niet-registergoederen zijn. Het Burgerlijk Wetboek (Boek 3, Titel 9 BW) biedt een overzicht van de verschillende objecten waarop een pandrecht gevestigd kan worden. Hieronder volgt een gedetailleerde opsomming van de belangrijkste categorieën:

Roerende zaken

  • Dit zijn alle lichamelijke zaken die niet onroerend zijn (dus geen registergoederen zoals onroerend goed). Roerende zaken kunnen variëren van voertuigen en machines tot voorraad of inventaris van een bedrijf. 

Vorderingen

  • Een pandrecht kan worden gevestigd op zowel bestaande als toekomstige vorderingen van de pandgever op derden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om vorderingen op debiteuren. Voor vorderingen is het van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen een openbaar pandrecht (waarbij de debiteur op de hoogte wordt gesteld van het pandrecht) en een stil pandrecht (waarbij de debiteur geen kennis heeft van het pandrecht totdat de pandhouder dat meedeelt).

Rechten uit overeenkomsten

  • Naast vorderingen kunnen ook andere rechten die voortvloeien uit een overeenkomst worden verpand, mits deze rechten voldoende bepaalbaar zijn. Een voorbeeld is het pandrecht op intellectuele eigendomsrechten of licenties.

Voorwaardelijke en toekomstige goederen

  • Een pandrecht kan ook worden gevestigd op toekomstige goederen (goederen die de pandgever nog niet bezit, maar in de toekomst zal verkrijgen). Dit is bijvoorbeeld van belang bij voorraad die nog geproduceerd moet worden of bij toekomstige vorderingen (hier zitten nog wel bijzonder heden aan deze volgen later in de cursus).

Andere vermogensbestanddelen

  • Andere zaken die verpand kunnen worden zijn bijvoorbeeld aandelen in besloten vennootschappen (mits deze overdraagbaar zijn), rechten op geld uit een verzekeringspolis of andere vermogensbestanddelen zoals waardepapieren.

Intellectuele eigendomsrechten

  • Rechten zoals octrooien, auteursrechten, merken en handelsnamen kunnen eveneens voorwerp van verpanding zijn, mits de wet of de overeenkomst het toestaat. De verpanding van intellectuele eigendomsrechten vereist in sommige gevallen aanvullende formaliteiten, zoals registratie in een openbaar register om derdenwerking te verkrijgen.

Waarvoor vestig je pandrecht?

Je kunt pandrechten vestigen als zekerheid voor huidige en toekomstige vorderingen of voor één specifieke vordering. Het pandrecht voor huidige en toekomstige vorderingen is breder en bevat dus niet alleen de vorderingen die de pandgever al heeft op het moment van vestiging, maar ook toekomstige vorderingen die de pandgever zal verkrijgen. Dit is een veelgebruikte vorm van zekerheidstelling bij banken.  

Vereisten voor het vestigen van een pandrecht. 

Om een pandrecht op roerende zaken rechtsgeldig te vestigen:

  1. Moet het goed verpandbaar zijn en de pandgever beschikkingsbevoegd.
  2. Moet er een authentieke of onderhandse akte worden opgemaakt.
  3. Bij een vuistpand moet het goed fysiek aan de pandhouder worden overgedragen (bezettingsvereiste).
  4. Bij een stil pandrecht moet de pandakte worden geregistreerd bij de Belastingdienst.
  5. De onderliggende schuld moet bepaalbaar zijn.
  6. Voor derdenwerking moet voldaan zijn aan de vereisten van bezitsoverdracht of registratie.

Deze stappen zijn essentieel om de rechtsgeldigheid en effectiviteit van het pandrecht tegenover andere schuldeisers te waarborgen.