Risico's bij verpanding voorraad
Naast het gegeven dat men het risico loopt van waardedaling van de voorraad, snelle omloopsnelheid, administratieve uitdagingen, het risico van verlies of beschadiging van goederen en de invloed van faillissement op de voorraad (denk bijvoorbeeld aan voorraad welke snel bederven). Bestaat er ook een risico dat men voorraad meerekent waarop het pandrecht nog niet tot stand is gekomen. Dit speelt bijvoorbeeld in het geval van eigendomsvoorbehoud en bij onderhanden werk.
Eigendomsvoorbehoud
Bij eigendomsvoorbehoud blijft de verkoper (de leverancier van de goederen) juridisch eigenaar totdat de volledige koopprijs is betaald. Dit betekent dat de pandgever (bijvoorbeeld een bedrijf dat voorraad verpandt) geen volledig eigendom heeft over de goederen totdat hij aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Omdat een pandrecht alleen rechtsgeldig kan worden gevestigd door iemand die beschikkingsbevoegd is (dus eigenaar), kan de pandgever geen geldig pandrecht vestigen op goederen die nog onder eigendomsvoorbehoud vallen.
Gevolg: Als de pandgever in gebreke blijft en de leverancier zijn eigendomsvoorbehoud inroept, heeft de pandhouder geen verhaalrecht op deze goederen. De goederen vallen terug aan de leverancier en de pandhouder verliest zijn zekerheid.
Onderhanden werk
Onderhanden werk verwijst naar projecten of diensten die gedeeltelijk zijn uitgevoerd, maar nog niet zijn afgerond of gefactureerd. Het betreft dus werk dat op het moment van verpanding nog niet voltooid is, maar waarvoor een toekomstige vordering kan ontstaan. De vraag of onderhanden werk verpandbaar is, hangt samen met de juridische aard van dit type activum en de toepasbare wettelijke bepalingen. Onderhanden werk is doorgaans een toekomstig vermogensbestanddeel, omdat het een nog te voltooien prestatie betreft waarvoor op termijn een vordering ontstaat. De waarde van het onderhanden werk komt tot uiting in de toekomstige betaling die de opdrachtgever verschuldigd is zodra het werk voltooid is en de factuur wordt verzonden. Ook toekomstige vorderingen zijn verpandbaar, waarbij de toekomstige vordering voldoende bepaalbaar moet zijn op het moment dat deze ontstaat. Bij onderhanden werk betekent dit dat het duidelijk moet zijn welke dienst of welk project de toekomstige vordering zal voortbrengen en wie de debiteur zal zijn (de opdrachtgever).
Gevolg: In geval van faillissement is er een groot risico dat de toekomstige vordering, waarop het pandrecht rust, niet tot stand komt of sterk in waarde afneemt. Verder kan het zijn dat een gedeelte van het onderhanden werk nog onvoldoende bepaalbaar is waardoor er uberhaupt geen pandrecht tot stand komt.