Een pandrecht is een zekerheidsrecht waarbij een schuldeiser een object (zoals roerende zaken of vorderingen) als garantie krijgt voor de voldoening van een schuld. Bij wanbetaling kan de schuldeiser het verpande goed verkopen om de schuld te voldoen. Er zijn twee soorten pandrechten: een vuistpand, waarbij het goed fysiek wordt overgedragen, en een bezitsloos pandrecht, waarbij het goed in het bezit van de schuldenaar blijft maar het pandrecht wordt geregistreerd. Binnen de BV-structuur is vooral het bezitsloos pandrecht relevant.
Bij faillissement wordt de opbrengst van de activa verdeeld onder schuldeisers in een vaste volgorde: eerst de boedelschuldeisers (o.a. het salaris van de curator), gevolgd door preferente schuldeisers zoals de Belastingdienst en UWV, en uiteindelijk de concurrente crediteuren. Pandhouders beschermen hun positie door zakelijke zekerheden zoals pandrechten te vestigen, wat hen voorrang geeft in faillissementen (betaald krijgen voor Belasting, curator en het UWV). De concurrente crediteuren vallen vaak buiten de boot, inclusief groepsvennootschappen met interne schulden.
Door binnen de BV-structuur pandrechten te vestigen op activa zoals vorderingen of voorraad, kunnen groepsvennootschappen hun positie verbeteren en zich, na de bank, maar vóór de curator en andere schuldeisers, verhalen op de boedel. Dit biedt voordelen zoals maximale terugvordering en meer controle over een eventuele doorstart.
Bij het vestigen van een pandrecht zijn er juridische vereisten, zoals beschikkingsbevoegdheid en registratie van de pandakte. Daarnaast brengt verpanding van vorderingen en voorraden specifieke risico's met zich mee, waaronder het verpandingsverbod, eigendomsvoorbehoud, en het bodemvoorrecht van de fiscus.