Risico's bij verpanding van vorderingen
Bij verpanding van vorderingen zijn er ook aspecten waar we rekening mee moeten houden. De risico's die we hierbij gaan behandelen zijn het probleem met betrekking verpanding van toekomstige vorderingen, het verpandingsverbod en de waarde van uitwinning van debiteuren.
Verpanding toekomstige vorderingen
Volgens de wet moet een vordering waarop een pandrecht gevestigd wordt voldoende bepaalbaar zijn. Dit houdt in dat de vordering op het moment van verpanding niet noodzakelijkerwijs hoeft te bestaan, maar wel voldoende nauwkeurig omschreven moet kunnen worden. Een vordering die slechts vaag of nog niet bekend is kunnen niet worden verpand.
Voorbeeld: Als een bedrijf goederen verkoopt op basis van raamovereenkomsten, kunnen toekomstige vorderingen voortvloeien uit toekomstige leveringen. Zolang deze vorderingen duidelijk voortkomen uit een bestaande rechtsverhouding (zoals een koopovereenkomst), wordt dit vaak als voldoende bepaalbaar beschouwd. Indien de toekomstige vordering echter afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis zonder directe rechtsgrond, kan het pandrecht als niet-bepaalbaar worden aangemerkt.
Het is voor een goede verpanding van vorderingen middels een stille verpanding dus noodzakelijk om het pandrecht te blijven vernieuwen. Anders zijn vorderingen die nieuw ontstaan (bijvoorbeeld bij een nieuwe klantrelatie) niet verpand. Dit probleem kan worden opgelost door steeds opnieuw een vervolgverpanding in te sturen naar de Belastingdienst. Vervolgverpanding betreft het verpanden van vorderingen die in de toekomst ontstaan na de initiële verpanding, zodat de pandhouder ook pandrecht heeft op deze toekomstige vorderingen.
Verpandingsverbod
Het verpandingsverbod is een afspraak tussen contractspartijen waarbij de schuldeiser (de pandgever) zich jegens de schuldenaar (de wederpartij) verplicht om zijn vorderingen niet aan derden te verpanden. Deze clausule wordt met name gebruikt in situaties waarin de schuldenaar niet wil dat derden aanspraak kunnen maken op vorderingen die hij verschuldigd is aan zijn schuldeiser. Dit kan bijvoorbeeld belangrijk zijn in situaties waarin de schuldenaar wil voorkomen dat hij geconfronteerd wordt met nieuwe schuldeisers aan wie hij moet betalen. De mogelijkheid om een verpandingsverbod overeen te komen komt voort uit het gegeven dat de overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door een beding tussen partijen. Dit betekent dat partijen contractueel kunnen afspreken dat een vordering niet kan worden overgedragen of verpand aan een derde partij. Deze bepaling geeft partijen contractsvrijheid om de overdraagbaarheid van vorderingen te beperken of uit te sluiten.
In de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2003 (Oryx/Van Eesteren) werd bevestigd dat een contractueel overeengekomen verpandingsverbod de overdracht of verpanding van een vordering daadwerkelijk onmogelijk maakt. Dit arrest heeft de juridische praktijk voor verpandingsverboden bevestigd, waardoor de zekerheid van kredietverstrekkers ernstig werd beperkt wanneer een verpandingsverbod was opgenomen in een contract.
Om de nadelige gevolgen van het verpandingsverbod te beperken en de kredietverlening te bevorderen, heeft de regering een wetsvoorstel ingediend, dat naar verwachting in 2024 zal worden ingevoerd. Dit wetsvoorstel introduceert een belangrijke wijziging: het verpandingsverbod wordt onwerkzaam ten aanzien van professionele partijen in een zakelijke context, zodat vorderingen alsnog kunnen worden verpand, ondanks een contractueel verbod.
Waarde uitwinning van debiteuren
De waarde van debiteuren bij faillissement is geen vast gegeven en wordt beïnvloed door tal van factoren, zoals vooruitbetalingen, garanties en de specifieke kenmerken van de branche waarin de failliete onderneming actief was. In sectoren met garanties of complexe terugvorderingssystemen, zoals de bouw en de consumentenproductenmarkt, zal de waarde van vorderingen vaak lager zijn dan in branches zonder dergelijke verplichtingen, zoals de zakelijke dienstverlening. Vooruitbetalingen kunnen tegenvorderingen van debiteuren veroorzaken, waardoor de waarde van de vorderingen lager wordt. Het is van essentieel belang met deze variabelen een realistische inschatting te maken met betrekking tot de opbrengsten uit debiteuren voor de pandhouder.